Politieaanpak van etnisch profileren in Amsterdam

De aanpak van etnisch profileren is te vrijblijvend. Dat is de niet te missen conclusie van het onderzoek dat Bureau Beke deed naar de aanpak van etnisch profileren in Amsterdam. Het bureau deed een aantal maanden onderzoek naar het beleid tegen etnisch profileren van de politie Amsterdam. De hoofdvraag van het onderzoek: hoe effectief is het beleid van de politie tegen etnisch profileren? En welke indicatoren kan je gebruiken om dit te beoordelen?

Een bevinding die gelijk in het oog springt is dat geïnterviewde politieagenten met straatervaring “vanuit hun eigen handelen geen probleem en geen reden tot aanpassing [zien]als het gaat om het proactief controleren van burgers. [..] Ze geven aan gewoon hun werk te doen; vooral de buitenwereld heeft een mening over hun optreden.” (pagina 49). Het onderzoek legt daarmee de kern van het probleem bloot. Geïnterviewde agenten op de werkvloer zeggen dat zij het probleem niet zien. Het beleid tegen etnisch profileren wordt door verschillende teamchefs niet uitgevoerd. Het is volgens ons de verantwoordelijkheid van de districtschef om daar op toe te zien. Als die niet ingrijpt, moet de eenheidsleiding actie ondernemen. Dat gebeurt kennelijk niet.

Wat is het beleid?

Amsterdam is een van de eerste eenheden die projecten tegen etnisch profileren ontwikkelde. Op dit moment lopen er zo’n acht projecten. Er wordt o.a. gewerkt met ambassadeurs tegen etnisch profileren, er is een pilot met het registreren van staandehoudingen en er is een beleidsinstructie voor het uitvoeren van proactieve controles (het handelingskader). Het onderzoek laat zien dat veel agenten op straat niet bereikt worden met deze projecten. Slechts een kwart van de agenten is bekend met het handelingskader proactief controleren. Dit is een lage score, zeker omdat het handelingskader al sinds oktober 2017 staand beleid is. Een derde van de Amsterdamse agenten heeft nog nooit van enige interventie tegen etnisch profileren gehoord. Het laat zien dat er nog een wereld te winnen is in Amsterdam, een politie eenheid die zichzelf ziet als de nationale koploper van de strijd tegen etnisch profileren.

Hoe kan je beoordelen of het beleid effectief is?

De onderzoekers kunnen niet beoordelen of het beleid effectief is in het terugdringen van etnisch profileren. Ze stellen 24 indicatoren voor aan de hand waarvan dit in de toekomst beoordeeld kan worden. Het advies is om een tijdlijn te maken voor het implementeren van alle acties en het opzetten van bijbehorende meetinstrumenten. Over een periode van meerdere jaren kunnen er dan vervolgens effectmetingen gedaan worden. Uiteindelijk moeten alle interventies gericht zijn op de gewenste gedragsverandering. Er staan een aantal interessante indicatoren bij. Zo wordt er bijvoorbeeld actief ingezet op leiderschap. Maar de cruciale vraag blijft: hoe wordt gemeten of etnisch profileren afneemt? Daar gaat het uiteindelijk om! Alle energie moet natuurlijk gericht zijn op gedragsverandering. Er zijn drie indicatoren opgesteld die hierover gaan, die we hieronder een voor een zullen bespreken.

  1. De voorgestelde indicator is dat er een afname is van het “percentage burgers dat op grond van etniciteit wordt staande gehouden”. Het advies is om dit door middel van enquetes onder burgers te meten. Ook wordt voorgesteld om vertrouwen onder burgers als een indicator op te nemen. Dit is een prima idee en bovendien haalbaar op hele korte termijn. Het Verweij Jonker instituut oriënteert zich momenteel op het ontwikkelen van een vragenlijst waarmee dit gemeten kan worden. Als deze enquetes worden afgenomen op het niveau van het wijkteam, worden de verschillen tussen teams zichtbaar. Door de enquetes regelmatig af te nemen (twee of drie keer per jaar) kan de ontwikkeling in de tijd gevolgd worden.
  2. De voorgestelde indicator is: het “percentage politiefunctionarissen dat aantoonbaar selecteert aan de hand van afwijkend gedrag in plaats van op uiterlijke kenmerken” verbetert.
  3. De voorgestelde indicator is dat “het aantal staandehoudingen op grond van ras/etniciteit zonder objectieve rechtvaardiging afneemt”.
Zolang de politie niet een heel duidelijke norm stelt en die norm wordt niet gehandhaafd, dan zal er niets veranderen.

De politie heeft op dit moment geen enkel meetinstrument tot zijn beschikking om dit te kunnen beoordelen. De onderzoekers adviseren dan ook om te meten wie, hoe vaak en waarom gecontroleerd wordt en indien rechtmatig, daarbij ook de etnische afkomst van burgers in de analyse te betrekken. Precies dat wordt nu geprobeerd met de MEOS app. Met deze pilot probeert de politie inzicht te krijgen in de politiecontroles op straat. Het onderzoek laat zien dat slechts 13% van de agenten bekend is met MEOS. Nog veel minder agenten gebruiken de MEOS app daadwerkelijk. Dit moet toe naar 100% wil de politie zicht krijgen op deze indicatoren. Gebeurt dat niet, dan is het gevolg dat niemand erop kan toezien dat agenten nette controles uitvoeren. Een norm stellen (etnisch profileren mag niet) zonder dat leidinggevenden daar op kunnen toezien - dat is nu precies de vrijblijvend die Bureau Beke bekritiseert.

De politie is wel degelijk in staat om een heldere norm te stellen. Zo is het lekken van informatie aan criminelen verboden. De afdeling VIK ziet er op toe dat alle agenten zich er aan houden: VIK doet integriteitsonderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken en wie zich niet aan de regel houdt die wordt vervolgd door het Openbaar Ministerie. Zolang de politie niet een heel duidelijke norm stelt en die norm wordt niet gehandhaafd, dan zal er niets veranderen. Als een teamchef niet kan zien wat agenten doen op straat en er niet op kan toezien of zij etnisch profileren, dan zal er gewoonweg niets veranderen.

Vraag aan de burgemeester

De politie en de burgemeester zouden de volgende vraag moeten beantwoorden: hoe gaan leidinggevenden binnen de politie er op toe zien dat alle agenten zich houden aan de norm die is gesteld in het Handelingskader proactief controleren?