Waarom komen jongeren met een migratieachtergrond vaker voor in politieregistraties?

Onderzoek toont opvallende verschillen tussen politieregistraties en zelfgerapporteerde criminaliteit wanneer jongeren met verschillende etnische achtergronden vergeleken worden.

Gepubliceerd: 13 Sep 2018

Door: Willemijn Bezemer en Arjen Leerkes (Erasmus Universiteit)

Wanneer er over jeugdcriminaliteit gesproken wordt, dan dienen politiegegevens normaal gesproken als uitgangspunt. Als bepaalde groepen dan vaker voorkomen in de politieregistraties, worden zij vervolgens gezien als meer crimineel. Maar klopt dat wel? Politiegegevens kunnen de werkelijkheid omtrent criminaliteit immers niet precies weergeven, aangezien niet elke overtreding wordt ontdekt en niet elke zaak wordt opgelost. Zelfs wanneer een agent crimineel gedrag waarneemt leidt dit niet altijd tot een wettelijke maatregel. Politieagenten in Nederland hebben namelijk een discretionaire bevoegdheid, wat betekent dat ze zelf de keuze kunnen maken of ze iemand in een bepaalde situatie alleen een waarschuwing geven, of dat ze ervoor kiezen om iemand een bekeuring te geven of zelfs aan te houden. Daarnaast heerst er een discussie omtrent proactieve politiecontroles over de vraag of politieagenten jongeren met een migratieachtergrond in een disproportionele mate controleren en dat daardoor delinquent gedrag van deze groep vaker opgemerkt wordt ten opzichte van autochtone jongeren. Ook burgers kunnen hieraan bijdragen wanneer ze sterker geneigd zijn om de aanwezigheid van jongeren uit etnische minderheidsgroepen te bestempelen als een bron van overlast en als ze in verhouding vaker de politie inschakelen wanneer overlast wordt veroorzaakt door deze groep jongeren. Door al deze factoren ontstaat de vraag of de huidige criminaliteitscijfers wel een goede afspiegeling vormen van de jeugddelinquentie in Nederland.

Het onderzoek

Een alternatieve manier om jeugddelinquentie in beeld te brengen wordt toegepast door het WODC, het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het centrum voert al sinds 1987 regelmatig grootschalige landelijke onderzoeken uit naar zelfgerapporteerde criminaliteit onder jongeren. Deze onderzoeksmethode kan eveneens geen exacte weergave tonen van de criminaliteit onder jongeren, aangezien er geen garantie bestaat dat jongeren de waarheid zullen spreken in een survey of interview. Desondanks voorziet dit onderzoek in een belangrijke aanvulling op de politiecijfers omdat deze manier van data verzamelen het mogelijk maakt om criminaliteit te meten onafhankelijk van de vraag of dit ontdekt is door de autoriteiten of niet. De percentages zelfgerapporteerde criminaliteit uit dit onderzoek liggen daarom, zoals verwacht kan worden, aanzienlijk hoger dan de percentages van geregistreerde jeugddelinquentie. In 2010 werd er een nieuwe ronde van dit onderzoek uitgevoerd waarin voor het eerst individuele antwoorden van jongeren werden gekoppeld aan politiegegevens (1). Hierdoor kon onderzocht worden welke jongeren die aangeven een strafbaar feit gepleegd te hebben, ook in beeld zijn bij de politie. De resultaten van dit onderzoek tonen opvallende verschillen tussen politieregistraties en zelfgerapporteerde criminaliteit wanneer een vergelijking gemaakt wordt op basis van etniciteit.

Opzienbarende resultaten

Op basis van een steekproef uit de gemeentelijke basisadministratie zijn 2.027 jongeren van 12 tot en met 17 jaar gekozen om deel te nemen aan het onderzoek (2). Deze jongeren zijn bevraagd naar 27 verschillende typen delicten, variërend van lichte vergrijpen zoals winkeldiefstal en vandalisme tot zwaardere vergrijpen zoals overvallen of geweld met letsel tot gevolg. In het onderzoek gaven 947 jongeren aan dat zij ooit in hun leven een strafbaar feit hebben gepleegd. Van de 1.138 autochtone jongeren die deelnamen gaf 47,2% aan ooit iets misdaan te hebben en onder de 509 jongeren met een Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse achtergrond lag dit percentage op 45,0% (3). Deze twee groepen lijken dus nauwelijks van elkaar te verschillen. De percentages van zelfgerapporteerde delinquentie onder jongeren met en zonder een migratieachtergrond bleken ook in eerdere rondes van het WODC-onderzoek sterk met elkaar overeen te komen (4). Hoewel dit onderzoek laat zien dat de percentages van zelfgerapporteerd crimineel gedrag dicht bij elkaar liggen wanneer autochtone jongeren en jongeren met een niet-westerse herkomst vergeleken worden, bestaan er wel grote verschillen tussen deze groepen wat betreft de kans om geregistreerd te staan in het Herkenningsdienstsysteem (HKS) van de politie. Dit is een landelijk systeem dat door de politie gebruikt wordt om verdachten te registreren tegen wie een proces-verbaal van aangifte is opgemaakt en waarbij de zaak wordt doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie. Ten opzichte van autochtone jongeren is de kans voor Marokkaans-Nederlandse jongeren 8,4 keer zo groot om in dit systeem geregistreerd te staan. Voor Turks-Nederlandse jongeren is deze kans 2,7 keer zo groot en voor Antilliaans/Arubaans-Nederlandse jongeren is deze kans 3 keer zo groot (5). Dus als we alleen kijken naar de groep jongeren die zelf aangeeft een strafbaar feit gepleegd te hebben dan worden jongeren met de bovengenoemde niet-westerse migratieachtergronden veel vaker als verdachte aangemerkt door de politie en worden er tegen hen vaker juridische stappen ondernomen in vergelijking met autochtone jongeren.

Figuur 1. Vergelijking tussen zelfgerapporteerde criminaliteit en politieregistraties naar herkomst
Figuur 1. Vergelijking tussen zelfgerapporteerde criminaliteit en politieregistraties naar herkomst

Kritische kanttekeningen

Er zijn wel belangrijke kanttekeningen te plaatsen bij deze resultaten. Ten eerste is de grootte van de groep jongeren met een niet-westerse herkomst die zelf crimineel gedrag rapporteert te klein om een representatief beeld te schetsen van de afzonderlijke herkomstgroepen. In dit onderzoek gaven 51 Marokkaanse Nederlanders, 64 Turkse Nederlanders en 114 Antilliaans/Arubaanse Nederlanders aan dat ze crimineel gedrag hadden vertoond in hun leven. Als deze drie groepen bij elkaar opgeteld worden, komen we uit op 229 jongeren, wat een robuuster aantal vormt. Ten opzichte van de 537 jongeren zonder migratieachtergrond die eveneens crimineel gedrag rapporteerden, heeft de bovenstaande groep delinquente jongeren met een niet-westerse achtergrond een 3,3 keer zo grote kans om in het incidentregistratiesysteem Basisvoorziening Handhaving (BVH) voor te komen (6). In de BVH worden alle personen geregistreerd tegen wie een redelijk vermoeden van schuld van een misdrijf bestaat. Daarnaast heeft deze groep een 5,6 keer zo grote kans om in het HKS voor te komen ten opzichte van autochtone jongeren, wat betekent dat tegen hen een proces-verbaal is opgemaakt en de zaak doorverwezen wordt naar het OM (7). Het onderzoek laat dus duidelijke verschillen zien tussen jongeren met verschillende etnische achtergronden (zie figuur 1), maar door de relatief kleine aantallen deelnemers per herkomstgroep is het verstandig om voorzichtig te zijn met het trekken van conclusies over de individuele subgroepen.

Ten tweede bieden deze resultaten nog geen verklaringen voor de oorzaken van verschillen in politiecontacten tussen etnische groepen. In de wetenschappelijke literatuur zijn de opvallende verschillen tussen autochtone jongeren en jongeren met een niet-westerse herkomst in de kans om aangehouden, vervolgd en bestraft te worden al meerdere malen overtuigend vastgesteld. Het recent verschenen artikel Van Boon, van Dorp en De Boer (8) voorziet in een goed overzicht van de bestaande onderzoeken naar dit onderwerp en ze leveren nieuwe data die opnieuw dit onderscheid bevestigt. Boon en collega's concluderen dat de eerste stap richting het verminderen van dit onderscheid gezet kan worden door het in kaart brengen van de precieze oorzaken van dit probleem. Dat is nu nog niet voldoende gebeurd. Zowel in het WODC-onderzoek als in het onderzoek van andere wetenschappers, ontbreekt een diepgaande analyse van de rol die onderliggende factoren kunnen spelen in het verklaren van verschillen in politiecontacten tussen verschillende groepen jongeren.

Op zoek naar verklaringen

Om deze redenen wordt er binnenkort een nieuwe analyse uitgevoerd op de WODC-data die zich zal richten op de mogelijke verklaringen voor de verschillende kansen tussen etnische groepen om verdacht en aangehouden te worden door de politie. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door mijzelf als onderdeel van mijn promotietraject onder supervisie van o.a. Prof. Dr. Arjen Leerkes. De nieuwe analyse zal niet alleen de data uit het onderzoek van 2010 gebruiken, maar ook de data uit de daaropvolgende ronde die plaatsvond in 2015. Dit geeft de mogelijkheid om meer recente gegevens te analyseren en mogelijke ontwikkelingen in de tijd waar te nemen. Bovendien zal het combineren van de twee datasets de aantallen jongeren per herkomstgroep sterk doen toenemen, waardoor er een meer representatief beeld zal ontstaan van deze groepen. De politie in Nederland wordt geregeld beschuldigd van etnisch profileren (9). De verschillen tussen politieregistraties en zelfgerapporteerde criminaliteit uit dit onderzoek zouden kunnen dienen als indicatie voor de aanwezigheid van ongelijke behandeling. Maar naast etnisch profileren zijn er ook nog andere mogelijke verklaringen voor dit verschil in cijfers. Het is daarom van belang dat deze alternatieve verklaringen serieus onderzocht worden voordat er conclusies getrokken worden over de oorzaak van dit onderscheid. De analyse zal daarom uitgevoerd worden in drie stappen: Allereerst wordt er gecontroleerd voor sociaal wenselijke antwoorden, daarnaast wordt aandacht besteed aan de invloed die de frequentie en het type misdrijf kan spelen op de resultaten, en tot slot wordt de invloed van sociaal, economische en psychologische kenmerken onderzocht, zoals opleidingsniveau, gedrag, interactietechnieken en buurtkenmerken.

Zoals genoemd zal zelfgerapporteerde criminaliteit niet leiden tot een exacte weergave van werkelijk crimineel gedrag, aangezien niet alle jongeren de waarheid over hun criminele verleden zullen spreken in een interview of survey. Vooral wanneer jongeren niet gepakt zijn voor hun gedrag en ze bovendien deel uitmaken van een sociale groep met een negatief stigma in de maatschappij, dan is de kans aanwezig dat normafwijkend gedrag verzwegen wordt (10). Dit vermoeden wordt ondersteund door het feit dat de gemeten sociale wenselijkheid hoger blijkt te zijn onder jongeren met een migratieachtergrond in vergelijking met autochtone jongeren (11). Hierdoor waren jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond waarschijnlijk sterker geneigd om alleen crimineel gedrag te rapporteren wanneer ze hiervoor bestraft zijn. Maar het feit dat iemand sociaal wenselijke antwoorden geeft betekent niet dat diegene per definitie zal liegen over het eigen criminele gedrag. Iemand die sociale wenselijkheid laat zien kan ook juist minder geneigd zijn om sociale normen te overtreden. Een alternatieve methode om onbetrouwbare respondenten te onderscheiden is door degenen apart te nemen die zeiden dat ze nooit verhoord zijn door de politie als verdachte, terwijl ze wel als een gehoorde verdachte in het BVH geregistreerd staan. Het gaat hier om 91 respondenten en het zou interessant zijn om te analyseren of hun antwoorden de bovengenoemde percentages beïnvloeden (12). Daarnaast is het mogelijk dat jongeren uit verschillende herkomstgroepen sterker geneigd zijn om bepaalde typen delicten te plegen. Sommige delicten worden immers vaker opgemerkt door de politie dan andere, en dit zou mogelijk invloed kunnen hebben op de verschillen in de kans om in beeld te zijn bij de politie. Naast het type delict zal ook de frequentie van het plegen van delicten een rol spelen. Deze aspecten worden daarom meegenomen in de analyse.

Tot slot wordt de invloed van sociaal, economische en psychologische kenmerken onderzocht. Voorbeelden van factoren die ook invloed kunnen hebben op de verschillen in de politiestatistieken zijn: verschillen in woonplaats of buurt, verschillen in sociaaleconomische status, verschillen in gedrag en verschillende interactiestijlen tussen jongeren en de politie. Als er na het controleren voor al deze bovengenoemde factoren alsnog verschil blijft bestaan in politieregistraties tussen verschillende etnische groepen, dan zou dit toegeschreven kunnen worden aan ongelijke behandeling, zowel door de politie als door burgers. Het is de verwachting dat dit nieuwe onderzoek een beter inzicht zal geven in de verschillende mechanismen die een rol spelen in de kans dat een jongere met de politie in aanraking komt. De specifieke factoren die de verschillen tussen etnische groepen in de criminaliteitscijfers veroorzaken zullen hierdoor duidelijker aangewezen kunnen worden, zodat er een genuanceerder en meer inzichtelijk beeld kan ontstaan in de oorzaken van politiecontacten onder Nederlandse jongeren en mogelijk ook aanknopingspunten biedt voor effectieve interventies om ongelijkheid in de stafrechtsketen tegen te gaan.

Voor het volledige rapport, zie: https://www.wodc.nl/binaries/cahier-2016-3-volledige-tekst-nw_tcm28-71791.pdf

Voetnoten

  1. In 2015 is de meest recente ronde van dit onderzoek van start gegaan, maar de resultaten hiervan zijn nog niet op individueel niveau gekoppeld aan politieregistraties.
  2. Om ervoor te zorgen dat de groep jongeren uit minderheidsgroepen in dit onderzoek niet te klein zou worden, is ervoor gekozen om meer jongeren uit de vier grootste migrantengroepen te betrekken in dit onderzoek. Daarom komen er meer jongeren met een Marokkaanse, Turkse, Antilliaanse en Surinaamse afkomst voor in dit onderzoek dan in een enkelvoudige steekproef gebeurd zou zijn.
  3. Deze percentages zijn ontleend uit het WODC rapport door het combineren van het aantal respondenten per herkomstgroep (tabel 5 op bladzijde 27) met het aantal zelfgerapporteerde daders per herkomstgroep (tabel 10 op bladzijde 35).
  4. Zie bijvoorbeeld: Laan, A.M. van der, Blom, M., Ververs, C., (medew.) & Essers, A.A.M. (medew.) (2006) Jeugddelinquentie - Risico's en bescherming; bevindingen uit het WODC Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit 2005. Den Haag, Boom Juridische Uitgevers.
  5. Weijters, G., Laan, A.M. van der, & R.J. Kessels (2016) De Overeenstemming tussen Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit en bij de Politie Bekende Jeugdige Verdachten, WODC, Cahier 2016-3, p. 35.
  6. Ibid.
  7. Ibid.
  8. Boon, A., Dorp, M. van, & Boer, S. de (2018) Oververtegenwoordiging van jongeren met een migratieachtergrond in de strafrechtketen. Tijdschrift voor Criminologie 60-3, 268-288.
  9. Belangrijke wetenschappelijke studies die etnisch profileren onder de Nederlandse politie aankaarten: Svensson et al., Proactieve handhaven en gelijk behandelen, 2012; Cankaya, De controle van marsmannetjes en ander schorriemorrie, 2012; Van der Leun et al., Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar beslissingen en opvattingen op straat, 2014; Mustaers, A Public Anthropology of Policing: Law Enforcement and Migrants in the Netherlands, 2015; Van der Woude et al., Beslissen in grensgebieden, een onderzoek naar het Mobiel Toezicht Veiligheid zoals uitgevoerd door de Koninklijke Marechaussee, 2016; Amnesty International Netherlands, Proactief politiewerk een risico voor mensenrechten: etnisch profileren onderkennen en aanpakken.

10. Dit vermoeden is gebaseerd op onderzoek van: Leerkes, A., Martinez, R. & Groeneveld, P. (2018) Minority Paradoxes: Ethnic Differences in Self-Reported Offending and Official Crime Statistics. The British Journal of Criminology, azy021, 1-22. Er zijn tevens aanwijzingen dat de cultuur van herkomstland van belang is, waarbij de geneigdheid tot het geven van sociaal wenselijke antwoorden in relatief collectivistische landen, zoals Turkije en Marokko, sterker is dan in meer individualistische landen, zoals Nederland

11. Sociaal wenselijk gedrag is de neiging om jezelf te presenteren op een manier die voldoet aan sociale normen. Aangezien dit onderzoek naar jeugddelinquentie vragen bevat over normafwijkend gedrag, is er een schaal toegevoegd die meet in hoeverre een persoon geneigd is om sociaal wenselijke antwoorden te geven. Een voorbeeld uit de sociale wenselijkheidsschaal is: 'Ik lieg nooit'. Als iemand hoog scoort op deze schaal, dan is de kans kleiner dat deze persoon eerlijk antwoord geeft op vragen over het eigen gedrag dat in de maatschappij als onacceptabel wordt gezien.

12. Ibid. p. 32, tabel 7: In MZJ [Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit] als gehoorde verdachte (nee) en in BVH als verdachte (ja): 4.5% (= 91 jongeren).

Doe mee

Zet je in tegen etnisch profileren en buitenproportioneel geweld