Drie weken na de ophef over het onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag, reageert de hoogleraar die het onderzoek leidde.
Gepubliceerd: 12 May 2016
In een interview met Mare relativeert ze het belang van haar eigen onderzoek. ‘Dit is nota bene verkennend onderzoek in drie wijken. Iedereen begrijpt dat je daar geen al te grote conclusies uit kunt trekken. Maar politiek gezien is het een hot issue, dus liggen wij ineens onder vuur.’
Zij ligt niet onder vuur omdat het een politiek hot issue is, maar omdat het onderzoek methodologisch flinke beperkingen kent en omdat de totstandkoming van het onderzoek procedureel opmerkelijk is gebleken. Nieuw onderzoek naar etnisch profileren werd aangekondigd, en dat zou de Universiteit Leiden gaan uitvoeren. En toen het verscheen stond in een bijzin dat het onderzoek al had plaatsgevonden en was afgerond voordat het onderzoek was aangekondigd. En nog weer later bleek dat veldonderzoek te gaan om observaties door twee scriptie studenten.
Hun scripties zijn nooit openbaar gemaakt. Gevraagd naar het niet publiceren van de onderzoeksdata zegt ze dat het in dit vakgebied niet gebruikelijk is om ruwe data te publiceren.
Dat kan zijn, maar als er zoveel ophef is over de totstandkoming van het onderzoek en er vragen zijn over de kwaliteit van de data, is het cruciaal om de data (al dan niet geanonimiseerd) te publiceren. Dit nalaten is gebrek aan transparantie, een belangrijke wetenschappelijke waarde.
De hoogleraar toont zich gepikeerd dat "anderen doelbewust verhalen verspreiden waarin ze stellen dat het anders is gegaan" en dat zij zich "continu [moet] verdedigen tegen misinformatie". Dit doet geen recht aan de omvang van de kritiek die Buro Janssen & Jansen heeft gegeven. Met haar antwoorden geeft de hoogleraar er geen blijk van dat ze de aard van de ophef begrijpt.
Zie ook ons eerdere bericht over deze zaak.